De zon die die korte decemberdag troosteloos oprees boven grijze heuvels en donker omcirkeld, gaf ’s middags een droeviger licht dan de afnemende maan.
Oh, voor de jongenstijd van juni, jaren verdringen in één korte maan waarin alle dingen die ik hoorde of zag, ik, hun meester, wachtte.
Boven uit de zee waait de wilde noordenwind onder de grijze boog van de hemel; Glimlachend kijk ik naar de bewegende iepetakken wetend dat het de wind van maart is.