Kyong Ho Seonsa:
(Hanja, Korea: 1849-1912).
Beroemde Koreaanse Sŏn meester en de 75e patriarch van de Koreaanse Sŏn. Zijn oorspronkelijke naam was Song Tonguk; en zijn dharmanaam was Sŏng’u. Hij staat bekend als de herontdekker van het moderne Koreaanse Sŏn boeddhisme. Song Tonguk werd geboren in Zuid-Korea (Chŏnju, provincie Chŏlla) en trad op negenjarige leeftijd in 1857 toe tot de sangha. Hij werd ingewijd in het Ch’ŏnggye klooster in Uiwang, in de provincie Kyŏnggi. De jonge monnik studeerde onder de voogdij van Kyehŏ-sŏnsa. Toen hij 14 was, in 1862, ontkleedde Kyehŏ-sŏnsa zich en stuurde Kyŏnghŏ-sŏnsa naar Manhwa-sŏnsa voor verdere studie in Tonghak-sa. Kyŏnghŏ onderscheidde zich al snel als sūtra-docent totdat er in 1879 een dramatisch incident plaatsvond terwijl Kyŏnghŏ naar Seoul reisde om zijn vorige leraar Kyehŏ-sŏnsa te ontmoeten. Onderweg ging hij een dorp binnen op zoek naar beschutting tegen een regenbui en ontdekte dat elke inwoner van het dorp was gestorven aan een epidemie. Kyŏnghŏ kwam tot het inzicht dat zijn kennis van de boeddhistische sūtra’s hem niet hielp met de kwesties van leven en dood. Toen Kyŏnghŏ naar zijn klooster terugkeerde, ontsloeg hij al zijn studenten en begon hij serieuze Sŏn meditatie te beoefenen. De kongan waarmee hij werkte was Meester Lingyun’s (771-853) “De ezel is nog niet klaar en het paard is al aangekomen.” Hij begreep plotseling de betekenis van zijn kongan toen hij de woorden las: “Ook al zou ik een koe worden, er zullen geen neusgaten zijn.” Kyŏnghŏ bereikte verlichting op 15 november 1887.
Hoop niet op een leven zonder problemen, want van een gemakkelijk leven wordt je lui.