Sylvia Plath:
(Boston (Massachusetts), 27 oktober 1932 – Londen, 11 februari 1963).
Amerikaanse dichteres, romanschrijfster en essayiste.
Hoewel ze vooral bekend is om haar poëzie, oogstte ze ook faam met haar semiautobiografische roman The Bell Jar (“De glazen stolp”), waarin haar worsteling met depressies gedetailleerd wordt beschreven. Na haar zelfmoord is ze voor velen een icoon geworden. Postuum werd haar in 1982 de Pulitzerprijs voor poëzie toegekend.
Ik weet heel goed wat ik wel en niet leuk vind; maar vraag me alsjeblieft niet wie ik ben.
Er is iets unieks en vreemds aan het alleen lopen door een lege straat. Er is een onscherp licht van de maan, en de straatverlichting maakt deel uit van het spotlight-apparaat op een kaal podium waar je doorheen kunt lopen. Je krijgt het gevoel dat er naar je geluisterd wordt, dus praat je hardop, zachtjes, om te kijken hoe het klinkt.
De wind waarschuwt dat november voorbij is. De uitgeblazen bladeren maken vleermuisvormen, webgevleugeld en woedend.
Meisjes zijn geen machines waar je vriendelijkheidsmuntjes in stopt totdat de seks eruit valt.
Waar ik het meest bang voor ben, denk ik, is de dood van de verbeelding.
Vandaag is het 1 augustus. Het is heet, stomend en nat. Het regent. Ik kom in de verleiding om een gedicht te schrijven.
De ergste vijand van creativiteit is zelftwijfel.
In maart ben ik uitgerust, ingehaald en menselijk – knarsend door een ijzige, modderige januari-februari-maart en voorzichtig, ongelovig, ontvouwend in een nieuwe lente.
Regen in augustus – het beste van de zomer is voorbij en de nieuwe herfst is nog niet geboren. De oneven ongelijke tijd.
Voordat ik mijn lichaam geef, moet ik mijn gedachten, mijn geest, mijn dromen geven.